Nieuws

Lees de meest recente nieuwsartikelen op het gebied van accountancy.

  • Geen ingekomen werknemer

    De 30%-regeling is op verzoek van toepassing op een ingekomen werknemer met een specifieke deskundigheid, die op de Nederlandse arbeidsmarkt schaars is. De regeling is alleen van toepassing als de werknemer uit een ander land is aangeworven en die voor aanvang van de tewerkstelling in Nederland in het buitenland woonde op meer dan 150 kilometer van de grens met Nederland. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Volgens vaste rechtspraak dient er een duurzame band van persoonlijke aard te bestaan tussen de betrokkene en het land waar hij woont. De vraag in een procedure voor Hof Den Haag was of aan deze laatste voorwaarde was voldaan. De procedure betrof een werkneemster, die voorafgaand aan de Nederlandse dienstbetrekking in het buitenland werkzaam was. Haar echtgenoot is op 2 april 2018 in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever. Dit betrof een dienstbetrekking voor bepaalde tijd tot 31 december 2019. Vanwege deze dienstbetrekking zijn aan het echtpaar en hun twee kinderen Nederlandse verblijfstitels afgegeven voor bepaalde tijd. Het echtpaar heeft zich in 2018 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De kinderen zijn daarna in Nederland naar school gegaan. De werkneemster heeft haar dienstbetrekking in het buitenland voortgezet tot begin 2019. In die periode heeft zij haar huurwoning en bankrekening in het buitenland aangehouden. Per 15 maart 2019 is de werkneemster in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever. Hof Den Haag oordeelt in navolging van de rechtbank dat de werkneemster ten tijde van haar aanwerving in Nederland woonde. Dat betekent dat zij niet voldoet aan de definitie van een ingekomen werknemer. De inspecteur heeft het verzoek om toepassing van de 30%-regeling terecht afgewezen. Bepalend voor dit oordeel is dat de werkneemster voornamelijk bij haar gezin in Nederland verbleef en sinds 2018 in Nederland staat ingeschreven en voor dat jaar aangifte IB heeft gedaan als binnenlands belastingplichtige. Bron:Gerechtshof Den Haag| jurisprudentie| ECLINLGHDHA20232783, BK-22/00626| 21-02-2024

    Lees meer 02 mei 2024
  • Vaststelling rendementspercentage box 3 banktegoeden en schulden voor 2023

    Op een moment, waarop een groot deel van de belastingplichtigen de aangifte IB voor het jaar 2023 heeft ingediend, heeft de staatssecretaris de forfaitaire rendementspercentages in box 3 voor banktegoeden en schulden vastgesteld. Dat gebeurt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023. Het in de Wet IB 2001 opgenomen percentage van 0,01 voor 2023 wordt vervangen door 0,92. Het forfaitaire rendementspercentage voor schulden wijzigt niet en blijft 2,46. Het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden wordt vastgesteld op de som van het gemiddelde maandelijkse rendement in procenten op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB), over de periode van 1 januari tot en met 30 november van het kalenderjaar. Het percentage over de maand november wordt twee maal meegenomen in de som, waarna de som wordt gedeeld door twaalf. Bron:Ministerie van Financiën| besluit| Staatscourant 2024, Nr. 12218, Nr. 2024-0000224266| 28-04-2024

    Lees meer 02 mei 2024
  • Was een verbouwing zo ingrijpend dat in wezen nieuwbouw is ontstaan?

    Een ondernemer heeft een pand gekocht nadat dit was verbouwd tot hotel. De vraag is of de aanpassingen aan het pand zo ingrijpend zijn geweest dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. In dat geval is de latere levering niet belast met overdrachtsbelasting, maar met omzetbelasting. Gezien het feit dat drie afzonderlijke panden zijn samengevoegd tot één pand, kunnen we rustig stellen dat de verbouwing ingrijpend was. Maar was deze ingrijpend genoeg om het pand aan te merken als een nieuw pand? De inspecteur meent van niet en heeft het bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting afgewezen. De belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Hoe liep dit af? Standpunten van partijen Volgens de belanghebbende is door de verbouwing een nieuw pand ontstaan. De bouwkundige constructie is ingrijpend gewijzigd en het pand heeft een nieuwe functie gekregen. De verkrijging zou daarom vrijgesteld moeten zijn van overdrachtsbelasting. De inspecteur betoogt echter dat niet gesproken kan worden van een nieuw vervaardigd pand, omdat de bouwkundige ingrepen beperkt waren. Volgens de inspecteur blijkt uit de tekeningen dat slechts op enkele plaatsen nieuw metselwerk is toegepast, zijn de dragende wanden in de kelder bestaand metselwerk en zijn de nieuw geplaatste binnenmuren niet dragend. In wezen nieuwbouw We spreken van 'in wezen nieuwbouw' als door verbouwingswerkzaamheden eigenlijk een nieuw pand is ontstaan. Dit betekent dat het resultaat van de verbouwing gelijkgesteld wordt met een nieuw pand. De beoordeling hiervan is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Wat is er aangepast? In deze zaak is de monumentale draagstructuur aangepast door een nieuwe interne draagconstructie aan te brengen, bestaande uit nieuwe dragende wanden op alle verdiepingen bij de gangen. In de kelder zijn dragende binnenwanden geplaatst om de bestaande en de nieuw aangebrachte constructie te ondersteunen. De kelder is uitgebreid, waarbij onder meer twee liften zijn gerealiseerd. Voor deze aanpassing is de bodem van de kelder uitgegraven en is de kelder water- en gasdicht gemaakt in beton, rustend op nieuwe funderingspalen. Oordeel van de rechtbank De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad voor de beoordeling of sprake is van een nieuw pand. Uit dit arrest volgt dat alleen aanpassingen aan de bouwkundige constructie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een ingrijpende verbouwing waardoor in wezen een nieuw pand is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de nieuw geplaatste binnenwanden dragend zijn. Ook zijn de aanpassingen aan de vloerconstructie op de tweede etage volgens de rechtbank niet van dien aard dat gesproken kan worden van in wezen nieuwbouw. Er is geen nieuw pand ontstaan. Er is terecht overdrachtsbelasting betaald. Bron:Rechtbank Noord-Holland| jurisprudentie| ECLINLRBNHO20242006, HAA 20/3028| 14-01-2024

    Lees meer 30 april 2024
  • Verkoop woningbouwkavels belast met btw?

    Een tuinbouwer zag zich door een wijziging van het bestemmingsplan gedwongen om zijn activiteiten te beëindigen. Met de gemeente heeft hij een overeenkomst gesloten waarbij hij zich verplichtte zijn bedrijfsgebouwen te saneren. De tuinbouwer ontving naast een financiële compensatie van de gemeente het recht op toewijzing van negen kavels voor woningbouw. Een deel van die kavels lag op het voormalige bedrijfsterrein. De overige kavels lagen op een stuk grond, dat de tuinbouwer van de gemeente heeft gekocht en vervolgens heeft gesplitst in vieren. Is de tuinbouwer ondernemer voor de btw en is hij over de levering van de woningbouwkavels btw verschuldigd? De inspecteur is van mening dat de tuinbouwer bij de verkoop van de bouwkavels btw is verschuldigd, omdat hij ondernemer is voor de btw. De tuinbouwer heeft het woningbouwrecht verkregen in het kader van zijn onderneming. Daarom is de verkoop van de kavels een ondernemingsactiviteit. Etikettering van het woningbouwrecht als privévermogen is volgens de inspecteur niet mogelijk. De tuinbouwer is van mening dat hij bij de verkoop van de kavels niet als ondernemer heeft gehandeld. Het woningbouwrecht was niet bestemd voor een ondernemingsactiviteit, maar kwalificeerde als belegging. Het hof oordeelt dat de tuinbouwer na de beëindiging van zijn tuinbouwactiviteiten zijn onderneming in drie gelijktijdig gestarte activiteiten heeft voortgezet: (1) de verpachting van de kassen, (2) de exploitatie van een boerderijwinkel en (3) de ontwikkeling van de woningbouwkavels. Naar het oordeel van het hof stond bij de beëindiging van de tuinbouw vast dat de kavels gerealiseerd zouden gaan worden. Het woningbouwrecht vormde een deel van de compensatie voor de sanering van de bedrijfsgebouwen. De tuinbouwer heeft actief stappen moeten zetten om de woningbouwkavels te realiseren, zoals het splitsen van de grond en het verzoeken om een wijziging van het bestemmingsplan om woningbouw mogelijk te maken. De verkoop van de kavels is naar het oordeel van het hof een handeling in het kader van de onderneming en dus belast met btw. Mocht u afspraken met de gemeente maken over de sanering van uw onderneming, win dan tijdig fiscaal advies in. Bron:Gerechtshof 's-Hertogenbosch| jurisprudentie| ECLINLGHSHE2024704, 22/01348| 05-03-2024

    Lees meer 30 april 2024
  • Proceskostenvergoeding

    Een belanghebbende is het niet eens met de toegekende proceskostenvergoeding en gaat in beroep. Uiteindelijk belandt de zaak bij de Hoge Raad. De rechtsvraag is of de proceskostenvergoeding juist is vastgesteld. Artikel 8:75 Awb Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt de vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures. Dit arrest van de Hoge Raad kan helpen om te begrijpen hoe dit artikel in de praktijk wordt toegepast. In deze zaak ging het om een geschil tussen een belanghebbende en de Nederlandse staat. Het hof oordeelde dat de rechtbank een te lage vergoeding had toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en een te lage vergoeding voor de proceskosten. Het hof heeft daarom de uitspraak van de rechtbank op deze punten vernietigd en de Staat veroordeeld tot vergoeding van de in hoger beroep gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wegingsfactoren Voor het gewicht van de zaak kent het Besluit proceskosten bestuursrecht wegingsfactoren, namelijk zeer licht, licht, gemiddeld, zwaar en zeer zwaar. Belangrijk om op te merken is dat het hof bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 0,5 (licht) heeft toegepast. Dit hield in dat het hof de zaak als 'licht' heeft beoordeeld wat betreft de complexiteit. Redelijke termijn In de cassatieprocedure heeft de belanghebbende geklaagd dat het hof, in plaats van een wegingsfactor van 0,5 een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) had moeten toepassen. De belanghebbende baseert zijn klacht op het feit dat het hoger beroep niet alleen slaagde vanwege een verkeerde vaststelling van de proceskostenvergoeding, maar ook vanwege een verkeerde vaststelling van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Als regel geldt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase als deze fase langer dan een half jaar heeft geduurd. In de beroepsfase geldt als regel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De rechter bepaalt De Hoge Raad is van oordeel dat de rechter bij het bepalen van het gewicht van de zaak en het toepassen van de wegingsfactor enige mate van vrijheid heeft. Dat betekent dat de rechter niet gebonden is aan strikte regels, maar enige ruimte heeft om naar eigen inzicht te handelen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van een zaak. De Hoge Raad benadrukt dat het oordeel van de rechter over het gewicht van de zaak verweven is met feitelijke waarderingen en daarom in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen reden gezien om de staat te veroordelen in de proceskosten. Tot slot een tip: neem in elk bezwaar- en beroepschrift op dat u, mocht u geheel of gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld, de kosten graag vergoed ziet worden. U moet om een vergoeding vragen voor het bestuursorgaan of de rechter een beslissing neemt op het bezwaar of uitspraak doet. Hier geldt namelijk: wie niet vraagt, wordt overgeslagen. Bron:Hoge Raad| jurisprudentie| ECLINLHR2024572, 23/01679| 11-04-2024

    Lees meer 30 april 2024
  • Kabinet wil verbod op contante betalingen boven € 3.000

    Het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen omvat een verbod op contante betalingen boven € 3.000. Het wetsvoorstel is door de Tweede Kamer controversieel verklaard nadat het kabinet is gevallen. De ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie wijzen erop dat als het verbod op contante betalingen niet doorgaat, Nederland mogelijk € 600 miljoen Europees geld misloopt. De bewindslieden willen dit verbod daarom invoeren. De limiet op contante betalingen moet het witwassen door criminelen aanpakken. De ministers willen de limiet op contante betalingen via een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel invoeren om de mogelijke korting van € 600 miljoen te voorkomen. De overige maatregelen uit het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen worden dan meegenomen in het implementatietraject van het Europese anti moneylaundering-pakket. Het Europese wetgevingsproces rondom dit pakket is formeel nog niet afgerond. Na afronding daarvan hebben de Europese landen drie jaar de tijd om het wettenpakket te implementeren. Bron:Ministerie van Financiën| publicatie| 15-04-2024

    Lees meer 25 april 2024
  • Kamerbrief over toekomstig stelsel box 3

    De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de ontwikkelingen rond de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting. In de brief gaat de staatssecretaris in op de aankomende arresten van de Hoge Raad over het rechtsherstel box 3 en op het nieuwe stelsel van belastingheffing in box 3. Arresten Hoge Raad Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures aanhangig over de vraag of de huidige wijze van berekening van het box 3-inkomen in lijn is met het Kerstarrest van de Hoge Raad. In afwachting van de uitkomst van deze procedures houdt de Belastingdienst het opleggen van definitieve aanslagen en het afhandelen van bezwaarschriften inzake box 3 aan in gevallen waarin het box 3-inkomen uit meer bestaat dan banktegoeden. De Hoge Raad verwacht in augustus of september 2024 uitspraak te doen in deze zaken. In de conclusies bij de deze zaken geven de Advocaten-generaal aan dat de heffing in box 3 nog steeds in strijd kan zijn met het EVRM. In die gevallen zal aanvullend rechtsherstel moeten worden geboden. Als de Hoge Raad de lijn van de conclusies Pauwels volgt, zal aan belastingplichtigen de gelegenheid moeten worden geboden om het werkelijke rendement aannemelijk te maken. De Belastingdienst bereidt een (digitaal) formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’ voor. Het formulier moet het mogelijk maken om het werkelijke rendement zoveel mogelijk uniform en geautomatiseerd te registreren. De uiteindelijke vormgeving van het formulier is afhankelijk van het antwoord op de vraag wat onder ‘werkelijk rendement’ verstaan moet worden. Daarvoor moeten de arresten van de Hoge Raad afgewacht worden. Nieuw stelstel Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is een vermogensaanwasbelasting. Hierbij worden het directe rendement en de waardeontwikkeling van het vermogen in de heffing betrokken. Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende ondernemingen geldt een vermogenswinstbelasting. Hierbij wordt de vermogenswinst of -verlies bij vervreemding belast. Er is onderzocht of deze uitzonderingen in strijd zijn met de Europese staatssteunregels. Voor onroerende zaken en voor aandelen in startups lijkt dit niet het geval te zijn. Een afwijkende regeling voor aandelen in familiebedrijven is niet goed te verantwoorden en leidt mogelijk tot onrechtmatige staatssteun. De voorgestelde afwijkende behandeling van aandelen in familiebedrijven wordt daarom geschrapt. Belasten van eigen gebruik onroerende zaken in box 3 Het inkomen uit onroerende zaken bestaat uit de volgende componenten: reguliere voordelen, zoals huur, pacht en/of het voordeel van eigen gebruik, vervreemdingsvoordelen, en kosten. Het voordeel van eigen gebruik van een onroerende zaak wordt forfaitair vastgesteld. Dit forfait dient de economische huurwaarde te weerspiegelen. De hoogte van het forfait is nog niet bepaald. Bij vervreemding bestaat het inkomen uit de verkoopopbrengst minus de verkrijgingsprijs. De verkrijgingsprijs bestaat uit de aanschafprijs vermeerderd met aangebrachte verbeteringen. De verkrijgingsprijs van een onroerende zaak, die aanvang 2027 al in bezit is, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip. Inwerkingtreding per 2027 kan door de verwachte arresten van de Hoge Raad in gevaar komen als die leiden tot aanvullende herstelwerkzaamheden. Deze herstelwerkzaamheden krijgen uiteraard voorrang. De inwerkingtreding kan ook worden vertraagd door het parlementaire proces en door gedurende de behandeling van het wetsvoorstel aangebrachte wijzigingen. Bron:Ministerie van Financiën| publicatie| 2024-0000229730| 22-04-2024

    Lees meer 25 april 2024
  • Geen extra verhoging minimumloon per 1 juli, wel indexering

    De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel met een extra verhoging van het wettelijke minimumloon per 1 juli 2024 verworpen. De reguliere halfjaarlijkse indexering van het minimumloon gaat wel door. Per 1 juli stijgt het minimumuurloon met 3,09% tot € 13,68 bruto voor werknemers van 21 jaar en ouder. De bedragen van het minimumloon voor jongeren zijn hiervan afgeleid.  Leeftijd  Staffeling  Per uur  21 jaar en ouder  100,0%  € 13,68  20 jaar  80,0%  € 10,94  19 jaar  60,0%  € 8,21  18 jaar  50,0%  € 6,84  17 jaar  39,5%  € 5,40  16 jaar  34,5%  € 4,72  15 jaar  30,0%  € 4,10 De indexering heeft gevolgen voor uitkeringen uit sociale verzekeringen, zoals de bijstand en de AOW.   Bron:Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid| publicatie| 2024-0000082961| 22-04-2024

    Lees meer 25 april 2024
  • Gevolgen verliesverrekening voor aanslag waarmee verlies is verrekend

    Een ondernemer leed in 2018 verlies. De inspecteur heeft het vastgestelde verlies bij beschikking verrekend met de aanslag inkomstenbelasting over 2015. In reactie op de beschikking verliesverrekening vragen de ondernemer en zijn fiscale partner de inspecteur om een herverdeling van het inkomen in box 3 over het jaar 2015. De inspecteur wijst dit af, waarop de ondernemer en zijn partner in beroep gaan bij de rechtbank. De vraag is of de verdeling van gezamenlijke inkomensbestanddelen kan worden herzien als een onherroepelijk vaststaande aanslag wordt verminderd als gevolg van een beschikking verliesverrekening. Wat bekent bezwaar tegen achterwaartse verliesverrekening? In de beschikking achterwaartse verliesverrekening is aangegeven dat hiertegen bezwaar kan worden gemaakt. Gezien het feit dat er in het belastingrecht alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een voor bezwaar vatbare beschikking, is dit de ingang voor bezwaar en beroep. Echter, de inspecteur heeft de brief van de ondernemer en zijn partner opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering. Dit leidt ertoe dat hij de ondernemer laat weten dat een herverdeling van de grondslag sparen en beleggen niet mogelijk is omdat beide aanslagen reeds onherroepelijk vaststaan. Is door de opstelling van de inspecteur sprake van het onthouden van rechtsbescherming nu de inspecteur het bezwaarschrift ongegrond verklaart? De inspecteur stelt dat achterwaartse verliesverrekening niet impliceert dat de aanslag niet onherroepelijk vaststaat. Daarom is het niet mogelijk om terug te komen op de in de aangifte vermelde verdeling van aftrekposten. Oordeel hof Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat het feit dat bezwaar tegen een beschikking verliesverrekening openstaat, niet betekent dat daarmee ook bezwaar kan worden gemaakt tegen de onherroepelijk vaststaande aanslag waarmee het verlies wordt verrekend. Wel overweegt het hof dat een wettelijke regeling moet worden geïnterpreteerd met inachtneming van doel en strekking van de wet, vooral als de letterlijke toepassing van de wet tot onvoorziene gevolgen leidt. Volgens het hof moet de rechter zich afvragen of de wetgever deze situatie heeft voorzien en de gevolgen heeft willen aanvaarden. Onvoorziene omstandigheid Het hof is van oordeel dat de wetgever de wettelijke regeling en begrenzing van de verdeling van aftrekposten en gezamenlijke inkomensbestanddelen noodzakelijk acht voor de uitvoerbaarheid van de regeling, omdat elke aanpassing gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de toeslagen. De wetgever heeft niet voorzien dat door de achterwaartse verliesverrekening het belastbare inkomen van een belastingplichtige zodanig kan wijzigen dat daardoor een heffingskorting niet meer kan worden benut. Omdat de verliesverrekening geen gevolgen heeft voor de toeslagen, schuift het hof de wet opzij en stelt de aanslagen vast conform het verzoek van de ondernemer en zijn partner. Tip: Hebt u een verlies uit onderneming geleden? Controleer dan zorgvuldig of de achterwaartse verliesverrekening invloed heeft op uw heffingskortingen. Bij twijfel is het verstandig om uw situatie aan ons voor te leggen. Bron:Gerechtshof 's-Hertogenbosch| jurisprudentie| ECLINLGHSHE2024515, 22/00814 tot en met 22/00817| 20-02-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Alternatieve dekkingsopties voor maatregelen uit Belastingplan 2024

    Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 heeft de Eerste Kamer inhoudelijke bezwaren geuit tegen vijf daarin opgenomen maatregelen. Het betreft de wijziging van de 30%-regeling, de afschaffing van de inkoopvrijstelling in de dividendbelasting, de verhoging van het hoge tarief in box 2 van 31% naar 33%, de verhoging van het tarief in box 3 van 34% naar 36% en de verhoging van de bankenbelasting. De staatssecretaris heeft destijds toegezegd om bij de voorjaarsbesluitvorming met alternatieve maatregelen te komen. In een brief aan de Eerste Kamer voldoet hij aan zijn toezegging. De staatssecretaris wijst erop dat de voorjaarsbesluitvorming nog niet is afgerond. Gegeven de demissionaire status van het kabinet is de uiteindelijke keuze aan het parlement. De hiervoor genoemde maatregelen zijn op initiatief van de Tweede Kamer genomen en door beide Kamers aangenomen. Wanneer wordt gekozen voor alternatieven zullen deze maatregelen worden opgenomen in het Belastingplan 2025. Overzicht mogelijke alternatieve maatregelen Het kabinet heeft zo veel mogelijk gezocht naar alternatieven binnen het domein van de afzonderlijke amendementen. 1. Afschaffen inkoopfaciliteit. Het kabinet vindt het verstandig wanneer het parlement zou besluiten tot een alternatief voor het afschaffen van de inkoopfaciliteit. Alternatieve dekkingsopties zijn de afschaffing van negatief geëvalueerde regelingen in de omzetbelasting, het verhogen van de Aof-premie of aanpassingen in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Dat kan zijn het verhogen van het opstaptarief, een verlaging van de schijfgrens of een verhoging van het reguliere Vpb-tarief. De laatste optie wordt gezien als het meest schadelijk voor het vestigingsklimaat van de aanpassingen in de Vpb. 2. Verhogen bankenbelasting Er zijn geen geschikte alternatieven voor handen om de inkomstenderving van het terugdraaien van de verhoging van de bankenbelasting te compenseren bij dezelfde groep. 3. Verhoging tarief box 2 Het hoge tarief in box 2 is door het amendement op het Belastingplan 2024 te hoog geworden ten opzichte van het tarief in box 1. Het eerste alternatief is om een verlaging van het hoge tarief te financieren uit een versobering van de mkb-winstvrijstelling. Het tweede alternatief is een verhoging van het lage box 2-tarief. 4. Verhoging tarief box 3 Voor het terugdraaien van de verhoging van het tarief in box 3 ziet het kabinet drie alternatieve dekkingsopties. De eerste is een verhoging van het eigen woningforfait. De tweede is een verhoging van de tarieven in de schenk- en erfbelasting met 1,9%-punt. De derde optie is een verlaging van het heffingvrije vermogen in box 3 van € 58.026 naar € 46.455. De staatssecretaris wijst erop dat de tarieven van box 2 en box 3 niet te veel uiteen mogen lopen. 5. Versobering 30%-regeling De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie met een alternatief te komen voor de versobering van deze regeling. De staatssecretaris verwacht voorlopige conclusies van de evaluatie vóór het debat over de Voorjaarsnota te kunnen aanbieden aan de Kamers. De tussenrapportage zal een overzicht bevatten van alternatieve maatregelen. De eindrapportage wordt in juli verwacht. Bron:Ministerie van Financiën| publicatie| 2024-0000211643 | 04-04-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Loon of schenking?

    Loon is een ruim begrip en omvat alles wat uit een dienstbetrekking wordt genoten. Vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking worden tot het loon gerekend. Voor de beoordeling of sprake is van loon, is van belang of er een causaal verband bestaat met de dienstbetrekking. Wanneer de inspecteur meent dat betalingen zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als loon moeten worden aangemerkt, dient hij dat aannemelijk te maken. In een procedure voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant meende de inspecteur dat betalingen, die door een bv aan vier werknemers waren gedaan, loon vormden. De inspecteur legde om die reden een naheffingsaanslag loonheffing op. De bv bestreed de naheffingsaanslag. Volgens de bv ging het om schenkingen van de dga aan de werknemers. De betalingen waren door de bv verwerkt in de rekening-courantverhouding met de dga. Van de schenkingen waren notariële aktes opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van loon. De rechtbank vond de toelichting van de dga ter zitting geloofwaardig, omdat deze gedetailleerd was en strookte met de overgelegde bewijsstukken. De dga heeft als enige van de drie aandeelhouders van de bv de betaling aan de vier werknemers voor zijn rekening genomen. De inspecteur heeft hiervoor geen verklaring gegeven. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Bron:Rechtbank Gelderland| jurisprudentie| ECLINLRBGEL20241786, ARN 22/3310| 27-03-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Verdeling van aftrekposten door fiscale partners kan later aangepast worden

    Een echtpaar woonde met hun twee kinderen in een eigen woning. De eigen woning is gefinancierd met een hypothecaire lening. In hun aangiften inkomstenbelasting over 2018 hebben de echtgenoten de negatieve inkomsten uit de eigen woning zodanig verdeeld dat dit voor hen het meest gunstige fiscale resultaat opleverde. De negatieve inkomsten uit de eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait verminderd met de betaalde rente op de hypothecaire lening. De inspecteur accepteert de aangifte zoals ingediend en legt op basis daarvan een aanslag op. Een jaar later komt het echtpaar tot de conclusie dat de rente foutief is opgegeven. Daarom dienen de echtgenoten over 2018 herziene aangiften in. In deze aangiften kiezen ze voor een andere verdeling van de aftrekpost voor de eigen woning. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op, maar wijkt daarbij af van de gekozen verdeling van de aftrekpost. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de oorspronkelijk gekozen verdeling van de aftrekpost heeft gehanteerd. Het echtpaar gaat in hoger beroep. De rechtsvraag in hoger beroep is of een belastingplichtige mag terugkomen op de eerder gekozen verdeling van de aftrekpost ter zake van de eigen woning. Echtgenoten zijn volgens de wet elkaars fiscale partner. Fiscale partners mogen bepaalde inkomensbestanddelen en aftrekposten onderling verdelen om een zo goed mogelijk fiscaal resultaat te verkrijgen. Dit is toegestaan tot het moment dat de aanslagen of navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan. De inspecteur beroept zich op de parlementaire geschiedenis uit 2009, waar staat dat een belastingplichtige en zijn fiscale partner de verdeling kunnen wijzigen tot het moment dat de aanslag van één van hen onherroepelijk vaststaat. De rechtbank volgt de zienswijze van de inspecteur, maar het hof oordeelt anders. Een belastingplichtige en zijn fiscale partner mogen de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aanpassen tot het moment dat de aanslagen of de navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en van de fiscale partner onherroepelijk vaststaan. Volgens het hof heeft de inspecteur zich beroepen op de oude parlementaire geschiedenis. Door een aanpassing van de wet is het belang daarvan vervallen. Tot slot een tip: in deze casus duurde de behandeling van het hoger beroep meer dan twee jaar, waardoor het echtpaar in beginsel recht had op een vergoeding voor immateriële schade. Deze schadevergoeding wordt alleen toegekend als daar om wordt verzocht. Dit was hier niet het geval. Neem daarom in uw bezwaar- of beroepschrift een zin op waarin u, voor het geval de behandeling van het bezwaar of het (hoger) beroep onverhoopt langer duurt, verzoekt om  toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden| jurisprudentie| ECLINLGHARL20241090, 21/1408| 12-02-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Aanpassing besluit internationale waardeoverdracht van pensioen

    Naar aanleiding van twee arresten van het Hof van Justitie EU heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit over de internationale waardeoverdracht van pensioen aangepast. Door de wijziging zijn twee eerder gestelde voorwaarden aan de internationale waardeoverdracht van pensioenkapitaal van werknemers aan fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerders binnen de EU, de EER of Zwitserland vervallen. Vervallen zijn de voorwaarden, dat: de afkoopmogelijkheden in het andere land niet ruimer mogen zijn dan de afkoopmogelijkheden op grond van de Pensioenwet; en de buitenlandse ontvangende pensioenuitvoerder een overeenkomst sluit met de Belastingdienst waarin de buitenlandse pensioenuitvoerder aansprakelijkheid aanvaardt voor de door de gerechtigde werknemer verschuldigde belasting en revisierente ter zake van belastbare feiten met betrekking tot het overgedragen pensioen dan wel dat de werknemer zekerheid stelt. Het vervallen van de voorwaarden werkt terug tot 16 november 2023, de datum waarop het Hof van Justitie EU de arresten heeft gewezen. Bron:Ministerie van Financiën| besluit| nr. 2024-6955, Staatscourant 2024, Nr. 10467| 03-04-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Fiscale risico’s bij schuiven met panden: wat u moet weten

    In de complexe wereld van belastingen en onroerend goed kan het schuiven met panden aanzienlijke fiscale gevolgen met zich meebrengen. Het is essentieel om goed geïnformeerd te zijn over de potentiële risico's voordat u besluit tot een dergelijke transactie over te gaan. Schuiven met panden Een recente zaak biedt een leerzaam voorbeeld van de gevaren, die gepaard kunnen gaan met het schuiven met panden. Een ondernemer exploiteerde samen met zijn echtgenote in vof-verband een zorgboerderij. Op een bepaald moment trad de moeder van de ondernemer toe tot de vof. Zij bracht het gebruiksrecht van een pand, een bedrag in contanten en haar zakelijke relaties in, zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen. Moeder was gerechtigd tot 20% van het resultaat van de vof. Later brengt moeder haar aandeel in de vof en de juridische eigendom van het pand in een nieuw op te richten bv in. De bv neemt de plaats van moeder in de vof in. Vervolgens geeft de bv nieuwe aandelen uit aan de ondernemer. In verband met de verkrijging van de aandelen heeft de ondernemer aangifte overdrachtsbelasting gedaan. In de aangifte claimde hij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling. De inspecteur oordeelde anders en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De ondernemer tekende bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag. Dat werd door de inspecteur afgewezen, waarna de weg naar de rechter openstond. De kernvragen in deze zaak waren of sprake was van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting en of de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging van toepassing was. Fictieve verkrijging voor de overdrachtsbelasting Voor de overdrachtsbelasting geldt de verkrijging van aandelen in een vennootschap, waarvan de bezittingen grotendeels uit onroerende zaken bestaan, als de verkrijging van die onroerende zaken. Minstens 30% van de onroerende bezittingen van de vennootschap moeten daartoe bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. De activiteiten van de vennootschap moeten bestaan uit het aankopen, vervreemden en/of exploiteren van onroerende zaken. De inspecteur stelde dat de bv een onroerende zaak exploiteerde, omdat zij het pand tegen een winstafhankelijke vergoeding ter beschikking stelde aan de vof. De ondernemer betwistte dat sprake was van exploitatie. Daarvan was naar zijn mening alleen sprake in het geval van verhuur of verpachting van een pand. De rechtbank oordeelde dat het begrip exploitatie ruimer is en ook andere vormen van terbeschikkingstelling omvat. Zowel moeder als de bv had naast de terbeschikkingstelling van het pand geen enkele betrokkenheid bij de zorgboerderij. Bedrijfsopvolgingsregeling Wat betreft de bedrijfsopvolgingsregeling stelde de ondernemer dat de zogenaamde doorkijkarresten van toepassing waren omdat economisch gezien de eigendom van het pand overging van moeder op zoon. De inspecteur deelde deze opvatting niet. De rechtbank oordeelde dat de doorkijkarresten niet van toepassing waren. De ondernemer had de aandelen niet van zijn moeder verkregen, maar door de uitgifte daarvan door de bv. De verkrijging van aandelen in de bv was een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. De vrijstelling voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging was daarop niet van toepassing. Leerpunt schuiven met panden Het belangrijkste leerpunt uit deze zaak is dat u voorzichtig moet zijn bij het schuiven met panden. Er kunnen zich onbedoelde fiscale gevolgen voordoen. Het is van cruciaal belang om deskundig advies in te winnen om deze gevolgen te vermijden. Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant| jurisprudentie| ECLINLRBZWB20241917, BRE 23/72| 20-03-2024

    Lees meer 18 april 2024
  • Herinvesteringsreserve voor afsluitvergoeding niet mogelijk

    De boekwinst, die een ondernemer behaalt bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, is belast. De belastingheffing kan worden uitgesteld door de boekwinst op te nemen in een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel. Daardoor vermindert het afschrijvingspotentieel van het nieuwe bedrijfsmiddel. Aan de vorming van een herinvesteringsreserve zijn voorwaarden verbonden. Twee broers exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Recent heeft een van de broers een overeenkomst gesloten met TenneT voor het vestigen van een opstalrecht op een deel van de percelen die hij in eigendom heeft. Deze percelen worden gebruikt door de maatschap. Het opstalrecht betreft het plaatsen van hoogspanningsmasten. De kernvraag in deze zaak is of de andere broer een herinvesteringsreserve mag vormen voor de ontvangen afsluitvergoeding. In de ingediende belastingaangifte heeft de broer een herinvesteringsreserve gevormd met betrekking tot de afsluitvergoeding. De inspecteur reageert op de aangifte met een verzoek om nadere informatie. De belastingplichtige geeft aan van plan te zijn de herinvesteringsreserve te gebruiken voor de bouw van een loods, waarvoor reeds een vergunning is verleend. De inspecteur wijkt af van de aangifte. Volgens de inspecteur moet de afsluitvergoeding worden beschouwd als compensatie voor inkomensschade, die belast is in het jaar van ontvangst. De inspecteur concludeert dat de vorming van een herinvesteringsreserve in dit geval niet mogelijk is. De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank. De belastingplichtige heeft verschillende vergoedingen ontvangen van TenneT, waarvan er één een afsluitvergoeding betreft voor het opstalrecht. De rechtbank oordeelt dat de afsluitvergoeding dient als compensatie voor de voortvarende medewerking aan het proces van het vestigen van het opstalrecht en het voorkomen van juridische procedures. Hierdoor wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure moet starten. De rechtbank stelt dat de afsluitvergoeding niet kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor het vestigen van het opstalrecht zelf, maar eerder als een schadevergoeding voor de belastingplichtige. Dat in de notariële akte voor het vestigen van het opstalrecht de gehele vergoeding is aangemerkt als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van de afsluitvergoeding voor de inkomstenbelasting. Bron:Rechtbank Noord-Nederland| jurisprudentie| ECLINLRBNNE2024890, LEE 22/3642| 07-03-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Omvang administratie- en bewaarplicht ondernemers

    Tijdens een boekenonderzoek bij een ondernemer heeft de inspecteur verzocht om inzage in de privé-agenda’s van de ondernemer. Dit verzoek is gedaan nadat de ondernemer had verklaard dat hij afspraken met klanten en voor klanten verrichte werkzaamheden in die agenda’s noteerde. De ondernemer heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven omdat de agenda uitsluitend afspraken in de privésfeer zou bevatten. De inspecteur heeft de ondernemer een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan zijn informatieverplichtingen. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Het hof heeft niet gereageerd op het betoog dat de wettelijke informatieverplichting niet geldt voor de privé-agenda’s, omdat de ondernemer deze niet meer heeft. Volgens de Hoge Raad gaat dit betoog niet op voor administratieplichtigen, zoals ondernemers, tenzij aannemelijk is dat gegevens ontbreken als gevolg van overmacht. Het hof heeft de privé-agenda’s aangemerkt als gegevensdragers, die behoorden tot de administratie van de ondernemer. De ondernemer had die agenda’s daarom zeven jaar moeten bewaren. De Hoge Raad vindt dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Vanwege de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard kan dit oordeel voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. De ondernemer heeft zich niet beroepen op overmacht. Daarom heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Bron:Hoge Raad| jurisprudentie| ECLINLHR2024528, 22/00557| 04-04-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Internetconsultatie aanpassing kavelruilvrijstelling overdrachtsbelasting

    Er geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van grond in het kader van een kavelruil. De kavelruilvrijstelling is bedoeld om het landelijk gebied beter in te richten. De vrijstelling kan benut worden om de bedrijfsomstandigheden van agrarische ondernemers te verbeteren. Overheden gebruiken de vrijstelling om beleidsdoelen voor natuur, landschap, waterbeheer en recreatie te realiseren. De vrijstelling geldt ook voor gebouwen, die zich op de overgedragen percelen bevinden. Door de ruime bewoordingen van de vrijstelling kunnen ook woningen, bedrijfsgebouwen en andere niet-agrarische gebouwen vrij van overdrachtsbelasting worden verkregen via een kavelruil. Het kabinet vindt dit onwenselijk en heeft daarom een concept van een wetswijziging ter consultatie gepubliceerd. De wijziging houdt in, dat voor toepassing van de vrijstelling in het kader van een kavelruil verkregen gebouwen gedurende tien jaar bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw moeten worden gebruikt. Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, vervalt de vrijstelling en is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd. Wanneer gebouwen door overheidsbeleid aan de landbouw worden onttrokken blijft de vrijstelling in stand. Belangstellenden kunnen tot 30 april reageren op dit voorstel. Bron:Ministerie van Financiën| wetswijziging| 08-04-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Regelgeving scheuren grasland

    Voor het scheuren, doodspuiten of vernietigen van grasland gelden afhankelijk van de grondsoort verschillende perioden, waarin dit is toegestaan en gelden verschillende voorwaarden. Hieronder volgt een overzicht van de regelgeving die geldt voor het voorjaar.    Zand- en lössgrond Op zand- en lössgrond mag grasland tussen 1 februari en 10 mei vernietigd worden als direct daarna een stikstofbehoeftig gewas wordt gezaaid. Niet toegestaan zijn onder meer erwten, luzerne, spelt en zomergerst. Na vernietiging van de graszode mag alleen nog een bemesting met stikstof plaatsvinden, indien uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijkt dat dit noodzakelijk is. Dit grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen.    Wanneer direct na het scheuren maïs, consumptie- of fabrieksaardappelen worden geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats. Bij deze gewassen hoeft geen scheurmonster genomen te worden. De korting op de stikstofgebruiksnorm geldt niet wanneer het gras, dat vernietigd wordt, het vorige najaar is ingezaaid als verplicht vanggewas na maïs of als niet-vlinderbloemige groenbemester.    Tussen 11 en 31 mei mag grasland op zand- en lössgrond alleen gescheurd worden als direct daarna weer gras wordt ingezaaid. In dit geval geldt een bemonsteringsplicht als men na de vernietiging van de graszode een stikstofbemesting wil toepassen.  Klei- en veengrond Op klei- en veengrond mag grasland vernietigd worden tussen 1 februari en 15 september. Indien men de grond wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, moet uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijken dat de aanwezige hoeveelheid stikstof in de grond te laag is voor de stikstofbehoefte van het te zaaien gewas. Het grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het advies behorend bij het grondmonster.  Regels klei- en veengrond voor derogatiebedrijven in NV-gebied Derogatiebedrijven op klei- en veengrond in NV-gebieden mogen grasland tussen 1 februari en 10 mei vernietigen, indien direct daarna een stikstofbehoeftig gewas wordt geteeld. Indien men dit gewas wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, moet uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijken dat de aanwezige hoeveelheid stikstof in de grond te laag is voor de stikstofbehoefte van het gewas. Het grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het advies behorend bij het grondmonster.  Wanneer direct na het scheuren maïs wordt geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats. Er hoeft dan geen scheurmonster genomen te worden. De korting op de stikstofgebruiksnorm geldt niet wanneer het gras dat vernietigd wordt het vorige najaar is ingezaaid als verplicht vanggewas na maïs of als niet-vlinderbloemige groenbemester.    Tussen 11 en 31 mei mag grasland gescheurd worden als direct daarna een gewas wordt ingezaaid. In dit geval geldt een bemonsteringsplicht als men na de vernietiging van de graszode een stikstofbemesting wil toepassen. Bij inzaai van maïs wordt de stikstofgebruiksnorm gekort met 65 kg per ha.   Regels klei- en veengrond voor derogatiebedrijven buiten NV-gebied Derogatiebedrijven op klei- en veengrond buiten NV-gebieden mogen grasland vernietigen tussen 1 februari en 31 mei. Wanneer men de grond na het scheuren wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, dan moet een scheurmonster worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het bemestingsadvies behorend bij het grondmonster. Wanneer direct na het scheuren maïs wordt geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats.    Let op!  De regels voor het scheuren van grasland maken onderdeel uit van de voorwaarden voor toepassing van derogatie. Wanneer men deze regels overtreedt, kan dit leiden tot intrekking van derogatie. Bron:Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit| publicatie| 10-04-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Fiscale migratie: waar is thuis?

    Een belastingplichtige emigreerde in 2015 naar Duitsland, althans dat meent hij. De inspecteur stelt echter dat de belastingplichtige fiscaal nog steeds in Nederland woont en corrigeert de aangifte inkomstenbelasting door het opleggen van een navorderingsaanslag. Ondanks het bezwaar van de belastingplichtige blijft de inspecteur bij zijn standpunt. Een fiscaal geschil is geboren. De belastingplichtige stapt naar de rechtbank, die moet beslissen over de fiscale woonplaats van de belastingplichtige: Duitsland of toch Nederland? De belastingplichtige bezit in Nederland een koopwoning, die hij na de verhuizing naar Duitsland verhuurt. Bij de verhuur heeft hij bedongen dat hij de woning gedurende 62 dagen per jaar zelf mag gebruiken. In het betreffende jaar verbleef de belastingplichtige 61 dagen in Nederland en 146 dagen in Duitsland. De rest van de dagen verbleef de belastingplichtige onder meer in Spanje. Op het eerste gezicht zou je denken dat de belastingplichtige zeker niet in Nederland woonde. Toch stelt de inspecteur van wel. Hij is van mening dat de belastingplichtige Nederland nooit heeft willen verlaten en dat het verblijf in Duitsland van kortdurende aard is. Met name het feit dat de belastingplichtige de in Nederland verhuurde woning mocht blijven gebruiken, speelt volgens de inspecteur een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag waar de belastingplichtige fiscaal woont. De rechtbank oordeelt dat voor het bepalen van de fiscale woonplaats moet worden gekeken naar een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft overwogen dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval en dat het erom gaat of de belastingplichtige een persoonlijke band heeft met Nederland. De duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Hierdoor is het mogelijk dat een persoon fiscaal in meerdere landen woont. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland is blijven wonen.  De belastingplichtige laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland woonde. Volgens het hof had de belastingplichtige nooit de intentie om zich langdurig in Duitsland te vestigen, noch om zijn bestaande duurzame banden met Nederland te verbreken. Ook het recht om de woning in Nederland te mogen gebruiken, acht het hof van belang. De stelling van de belastingplichtige dat hij als pensionado geen dienstbetrekking uitoefent, helpt hem niet. Het hof houdt verder rekening met het feit dat de belastingplichtige langere tijd in zijn vakantiewoning in Spanje verbleef en dat hij in Duitsland een woning huurde. Is dit verhaal herkenbaar voor u? Of heeft u twijfels over uw eigen fiscale situatie? Aarzel dan niet en neem contact met ons op. Wij staan klaar om uw vragen te beantwoorden en u te voorzien van advies op maat. Bron:Gerechtshof Amsterdam| jurisprudentie| ECLINLGHAMS2024721, 22/2549 en 22/2550| 22-01-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Moeten alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden opgestuurd?

    De heffingsambtenaar heeft een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De belanghebbende is het met de hoogte van de WOZ-waarde niet eens en vraagt de heffingsambtenaar om een schriftelijke onderbouwing van de waarde. De heffingsambtenaar zet de hakken in het zand en weigert de gegevens te sturen. Dit juridische geschil kwam voor de Hoge Raad. De rechtsvraag is of de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken op verzoek van de belanghebbende moest opsturen.    De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarop de WOZ-waarde van een onroerende zaak is vastgesteld. In het bezwaarschrift heeft hij de heffingsambtenaar verzocht om hem de grondstaffel, de taxatiekaart met vermelding van de KOUDV- en liggingsfactoren van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de gevraagde stukken niet in de bezwaarfase verstrekt, maar wel ter inzage aangeboden. De belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt.   Voor het hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde gegevens had moeten verstrekken. Het hof oordeelde dat dit het geval is. Volgens het hof ging het om gegevens, die de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ aan de belanghebbende had moeten verstrekken. De heffingsambtenaar ging in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen afschriften hoeft te verstrekken van ter inzage gelegde stukken indien geen gebruik is gemaakt van het inzagerecht. De Hoge Raad merkt op dat het aan het bestuursorgaan is hoe dit gestalte geeft aan het recht op afgifte van afschriften van ter inzage gelegde stukken: overhandigen op kantoor of toezenden. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ verplicht is de gevraagde stukken toe te zenden. Mocht u in de bezwaarfase geen gebruik willen maken van het inzagerecht, wees u er dan van bewust dat de overheid u geen afschriften hoeft te verstrekken van stukken die ter inzage zijn gelegd. Maar heeft u bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, dan kunt u zich een rit besparen door de heffingsambtenaar te verzoeken u de gewenste gegevens op grond van de Wet WOZ toe te sturen. Bron:Hoge Raad| jurisprudentie| ECLINLHR2024289, 22/04807| 14-03-2024

    Lees meer 11 april 2024
  • Belastingdienst houdt administrateur ten onrechte aansprakelijk voor belastingfraude van bv

    De administratie van een failliete bv bevat een creditfactuur van bijna € 500.000 inclusief btw. Volgens de inspecteur is deze creditfactuur vals, omdat er geen factuur tegenover staat. De valse creditfactuur zou in de administratie zijn opgenomen om de inspecteur en de curator te misleiden. Er volgt een strafzaak tegen de administrateur van de bv. De rechtbank veroordeelt de administrateur tot een taakstraf van 120 uur of 60 dagen hechtenis. Hof Den Bosch heeft de administrateur in hoger beroep vrijgesproken. De administrateur vormde samen met de statutair bestuurder en een derde het managementteam van de bv.  De administrateur was verantwoordelijk voor de financiële administratie. Na het uitspreken van het faillissement van de bv heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de btw over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018. Bij het boekenonderzoek is de creditfactuur ontdekt. Verder sloot de administratie niet aan bij de aangiften btw. De rechtbank heeft de administrateur veroordeeld voor het gebruikmaken van een valse factuur. Het hof wijst erop dat de Hoge Raad al in 1985 heeft geoordeeld dat het opmaken van een valse factuur niet het gebruik daarvan is. Ook het enkel opnemen van een valse factuur in de administratie is geen gebruik daarvan. Het overdragen van de administratie aan de curator houdt wel het gebruik van de valse creditfactuur in. Op dat moment was de administrateur door het faillissement echter niet meer werkzaam voor de  bv. De administrateur is voorts ten laste gelegd dat hij de administratie van de bv niet op orde had. Het hof heeft de administrateur ook hiervan vrijgesproken. De administrateur is aangenomen om de administratie op orde te brengen, maar was daar nog niet in geslaagd. Anders dan de inspecteur meent is niet de administrateur van de bv maar de bv zelf degene die administratieplichtig is op grond van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De administrateur kan niet verweten worden dat hij zich niet aan zijn wettelijke administratieplicht heeft gehouden.  Al met al komt de administrateur met de schrik vrij. Bron:Gerechtshof 's-Hertogenbosch| jurisprudentie| ECLINLGHSHE20233893, 20-002245-22| 20-11-2023

    Lees meer 04 april 2024
  • Verblijfkosten internationaal transport

    Transportondernemers, die meerdaagse internationale ritten maken, kunnen een vast bedrag per gereden dag aan verblijfskosten ten laste van hun winst brengen. Het voordeel is dat zij bij gebruikmaking van de regeling geen bewijsstukken van de werkelijke verblijfskosten hoeven te bewaren. In 2024 gaat het om een bedrag van € 48 (2023: € 45). Aan deze regeling is een aantal voorwaarden verbonden: Een rit moet langer duren dan 24 uur. De verste bestemming ligt buiten Nederland. De regeling geldt voor alle meerdaagse ritten in dat jaar. Het aantal gereden dagen moet aan de hand van tachograafschijven, facturen of rittenstaten onderbouwd kunnen worden. De vertrek- en terugkomdag tellen elk mee voor een halve dag. De regeling geldt niet voor ondernemers, die onder de vennootschapsbelasting vallen. Bron:Belastingdienst| publicatie| 01-04-2024

    Lees meer 04 april 2024
  • Fiscaal kat-en-muisspel

    Een belastingplichtige doet aangifte voor de inkomstenbelasting, waarbij hij de tegoeden op buitenlandse bankrekeningen niet aangeeft. De inspecteur komt hier achter, legt een navorderingsaanslag op en eist forse vergrijpboeten. De belastingplichtige beweert dat hij door een beleggingsadviseur voor € 400.000 is opgelicht en dat hij daarom de gelden op de buitenlandse bankrekeningen niet heeft opgegeven. De inspecteur trekt dit verhaal in twijfel en de rechtbank verklaart het beroep van de belastingplichtige ongegrond. Uiteindelijk moet het hof over de casus oordelen. Gevolgen termijnverstrijking informatiebeschikking Vanuit Duitsland ontvangt de inspecteur informatie dat de belastingplichtige over Duitse bankrekeningen beschikt. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief waarin hij om meer informatie vraagt. Dit leidt tot een kat-en-muisspel, waarbij de inspecteur zich in de casus vastbijt en beetje bij beetje meer informatie naar boven haalt. Uiteindelijk geeft de inspecteur een informatiebeschikking af, wat vergaande gevolgen kan hebben voor de bewijspositie van de belastingplichtige. Als de termijn van de informatiebeschikking verstrijkt, draait de bewijslast om, en kan de inspecteur het niet opgegeven vermogen ruw schatten. Er is waarschijnlijk nog geen inspecteur geweest die te laag schat. Contante opnamen Na het verstrijken van de termijn van de informatiebeschikking ontvangt de inspecteur vanuit Liechtenstein informatie dat de belastingplichtige aanzienlijke bedragen contant heeft opgenomen. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief, waarin hij meldt dat er in totaal € 460.000 contant is opgenomen. Uiteindelijk legt de inspecteur de navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens. De belastingplichtige stelt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op specifieke bankrekeningen. Hij zou € 400.000 hebben opgenomen voor een beleggingsadviseur, die hem vervolgens heeft opgelicht. Dat  bedrag stond daarom niet meer op deze bankrekening. Hij argumenteert dat op dit punt geen vragen zijn gesteld die niet zijn beantwoord en stuurt een bezwaarschrift. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond, waarna de belastingplichtige naar de rechter stapt. Oordeel hof De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de belastingplichtige in hoger beroep gaat bij het hof. Het hof oordeelt dat een groot bedrag niet in de heffing is betrokken en dat de belastingplichtige dit bewust heeft gedaan. De fiscale kennis van de belastingadviseur, die de aangifte heeft verzorgd, wordt aan de belastingplichtige toegerekend. Op grond hiervan acht het hof omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Het hof oordeelt ook dat in de informatiebeschikking melding is gemaakt van diverse bankrekeningen en dat de belastingplichtige hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat de belastingplichtige later alsnog gegevens heeft verstrekt, verandert hier niets aan. Ten overvloede overweegt het hof dat bij een normale verdeling van de bewijslast van de belastingplichtige verlangd mag worden dat hij bewijst dat een bedrag van € 400.000, waarover hij de beschikking had, door oplichting zou zijn verdwenen. Over de vergrijpboete heeft de rechtbank geoordeeld dat een boete van 150% gerechtvaardigd is, mede omdat de belastingplichtige keer op keer heeft ontkend en pas toen de inspecteur één of meer rekeningen op het spoor kwam, heeft de belastingplichtigebevestigd dat de informatie van de inspecteur klopte. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Wat te doen met een informatiebeschikking? Als reactie op een informatiebeschikking raden wij aan niet te wachten met het verstrekken van door de inspecteur gevraagde informatie. De boetes zijn bedoeld als afschrikking en kunnen aanzienlijk zijn. Wij staan klaar om te helpen uw fiscale problemen op te lossen; niets doen is zeker geen optie. Bron:Gerechtshof 's-Hertogenbosch| jurisprudentie| ECLINLGHSHE2024157, 22/00827 en 22/00828| 16-01-2024

    Lees meer 04 april 2024
  • Omvang terbeschikkingstelling

    De opbrengst van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap, waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, wordt tot resultaat uit overige werkzaamheden gerekend. In een procedure voor Hof Den Bosch was de omvang van een terbeschikkingstelling in geschil. Het betrof een paardencomplex, dat volgens de eigenaar slechts gedeeltelijk aan zijn bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank was van oordeel dat het gehele complex aan de bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank leidde dat af uit verklaringen van de belanghebbende ter zitting en uit de balans van de terbeschikkingstelling. Volgens de rechtbank kon de bv vrijelijk beschikken over de aanwezige paardenboxen en de bijbehorende faciliteiten van het complex. Het hof acht het oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof voegt daaraan toe, dat de belanghebbende het complex in zijn geheel als tbs-vermogen in aanmerking heeft genomen en niet gedeeltelijk in box 3 heeft opgenomen. De in aftrek gebrachte kosten hebben betrekking op het gehele paardencomplex. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de aangebrachte correctie van de huursom voldoende aannemelijk gemaakt. Bron:Gerechtshof 's-Hertogenbosch| jurisprudentie| ECLINLGHSHE2024823, 22/01339| 12-03-2024

    Lees meer 04 april 2024