
Van den Boogaard & Smulders Accountancy is een accountantskantoor dat wordt geleid door twee registeraccountants.
Neem contact opDe meest deskundige registeraccountants in regio Eindhoven
Vraag dan vrijblijvend advies van de meest deskundige accountants.
Neem contact opVanaf 1 juli 2025 gelden er nieuwe regels voor de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling kan helpen om bij een juridische splitsing geen overdrachtsbelasting te betalen over bedrijfspanden of ander onroerend goed. De overheid scherpt de eisen echter aan, waardoor het minder eenvoudig wordt om van deze regeling gebruik te maken. Hieronder volgt een overzicht van de veranderingen en hun impact op ondernemers. Wat verandert er? Tot nu toe voldeed men meestal aan de splitsingsvrijstelling door te voldoen aan de voorwaarden van de vennootschapsbelasting. Vanaf 1 juli 2025 controleert de Belastingdienst apart of er sprake is van een actieve onderneming in het afgesplitste deel. Dit betekent dat het niet langer mogelijk is om alleen een vastgoedportefeuille af te splitsen zonder overdrachtsbelasting te betalen. De wetgever wil voorkomen dat bedrijfspanden of grond worden doorgeschoven zonder een echte bedrijfsactiviteit. Driejaarstermijn en aanhoudingsverplichting Een belangrijk onderdeel van de nieuwe regels is de driejaarstermijn. Deze termijn houdt in dat de onderneming in het afgesplitste deel ten minste drie jaar moet worden voortgezet. Ook moeten de aandelen in de nieuwe rechtspersoon minstens drie jaar worden aangehouden. Wordt het pand of de aandelen binnen die periode verkocht, dan moet alsnog overdrachtsbelasting worden betaald. Het tarief voor zakelijk vastgoed ligt momenteel op 10,4%. Deze kosten kunnen flink oplopen, vooral als het bedrijfspand een hoge waarde heeft. Uitzondering: ruziesplitsing Voor een ruziesplitsing worden de regels per 1 juli 2025 iets milder. Bij een conflict tussen medeaandeelhouders, waarbij besloten wordt ieder een eigen weg te gaan, vervalt de eis van een actieve onderneming. Het is dan toegestaan om passief bezit, zoals verhuurd vastgoed, te splitsen zonder direct overdrachtsbelasting te betalen. De driejaarstermijn voor het aanhouden van aandelen blijft echter gelden. Als het afgesplitste vastgoed kort na de splitsing wordt verkocht, vervalt ook hier de vrijstelling. Waarom is dit belangrijk? De strengere splitsingsvrijstelling raakt veel ondernemers die hun structuur willen veranderen. Bijvoorbeeld bij het voorbereiden van een bedrijfsopvolging of het spreiden van risico’s door vastgoed in een aparte bv onder te brengen. Wat voorheen relatief eenvoudig mogelijk was, wordt straks lastiger en soms duurder. Als niet aan de nieuwe voorwaarden wordt voldaan, kan de Belastingdienst een aanslag opleggen van 10,4% over de waarde van het pand. Conclusie Bij het afsplitsen van een bedrijfsonderdeel of het aanpassen van de vastgoedstructuur is het belangrijk om goed op de nieuwe regels te letten die per 1 juli 2025 ingaan. Controleer of aan de ondernemingseis, de driejaarstermijn en de aanhoudingsverplichting wordt voldaan. Lukt dat niet, dan kan een herstructurering een stuk duurder uitpakken. Bron:Ministerie van Financiën| wetswijziging| 17-12-2024
Het opladen van een elektrische auto van de zaak bij de woning van een werknemer brengt fiscale uitdagingen met zich mee. Hoe kan een werkgever de laadkosten vergoeden zonder dat dit als loon wordt aangemerkt? De kennisgroep loonheffing algemeen van de Belastingdienst biedt twee mogelijkheden: een vergoeding van intermediaire kosten of een zakelijke transactie. Beide opties vereisen een zorgvuldige aanpak. Intermediaire kosten: vergoeding op basis van werkelijke uitgaven Een vergoeding voor intermediaire kosten blijft buiten de loonsfeer als deze niet hoger is dan de werkelijke uitgaven van de werknemer. De integrale kostprijs van elektriciteit vormt hierbij de basis. Een prijsplafond voor energie, zoals in 2023, kan de integrale kostprijs verlagen. Om een onbelaste vergoeding te geven, moet de werkgever de werkelijke kosten nauwkeurig berekenen. Volgens de kennisgroep kan worden uitgegaan van de integrale kosten die de werknemer per kWh betaalt: de variabele en vaste kosten gedeeld door het aantal verbruikte kWh. De uitgaven aan elektriciteit voor de auto van de zaak hangen voor de werknemer immers niet alleen af van de variabele kosten. De energiekosten bestaan uit de volgende onderdelen: het vaste leverings- en transporttarief; het variabele leveringstarief; de opslag voor duurzame energie (ODE); de energiebelasting; en de vermindering van de energiebelasting. De vermindering van de energiebelasting kan buiten beschouwing worden gelaten voor zover deze al wordt opgebruikt door het privégebruik van de stroom door de werknemer. Zakelijke transacties: afspraken onder marktconforme voorwaarden Een andere mogelijkheid is het sluiten van een zakelijke transactie tussen werkgever en werknemer. Hierbij levert de werknemer de elektriciteit door aan de werkgever onder zakelijke voorwaarden. De vergoeding blijft buiten de loonsfeer als de afspraken marktconform zijn. Dit betekent dat het tarief en de contractduur moeten aansluiten bij de prijzen die op dat moment in de energiemarkt gelden. Ook door de werknemer opgewekte energie, bijvoorbeeld via zonnepanelen, kan onder deze regeling vallen. De vergoeding kan dan worden gebaseerd op het bedrag dat een energiemaatschappij in rekening zou brengen voor een vergelijkbare levering. Dit vereist echter een duidelijke en goed gedocumenteerde overeenkomst. Vaste vergoedingen: beperkingen en risico’s Het hanteren van een vaste vergoeding per kWh, bijvoorbeeld op basis van gemiddelde elektriciteitsprijzen zoals die van het CBS, is niet zonder risico. De Belastingdienst beschouwt een dergelijke vergoeding niet als onbelast, omdat de variatie in energiecontracten en persoonlijke situaties te groot is. Een werkgever kan alleen een vaste vergoeding geven als deze aantoonbaar lager is dan de werkelijke integrale kosten van alle werknemers. Dit vereist een gedetailleerd onderzoek naar de kosten, wat in de praktijk vaak onhaalbaar is. Bron:Belastingdienst| publicatie| KG:204:2024:13| 03-11-2024
Een recente uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onderstreept hoe strikt de Nederlandse belastingrechter omgaat met termijnoverschrijdingen. De zaak begint in 2012 wanneer een belastingplichtige een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangt. De wet geeft hem zes weken de tijd om bezwaar aan te tekenen, maar hij dient zijn bezwaarschrift vijf dagen te laat in. Ondanks zijn bewering dat hij eerder een bezwaarschrift persoonlijk heeft afgegeven, verklaart de rechtbank zijn bezwaar niet-ontvankelijk. Deze zaak, die zich over een periode van tien jaar uitstrekt, confronteert ons met een essentiële vraag: bestaat er ruimte voor coulance als een belastingplichtige de wettelijke bezwaartermijn overschrijdt? Twijfels over tijdige indiening De belastingplichtige stelt dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. Volgens zijn verklaring dient hij op 15 juni 2012 persoonlijk een bezwaarschrift in bij de balie van de Belastingdienst. Ter onderbouwing toont hij een kopie van het bezwaarschrift met daarop een algemene dienststempel. Echter, de inspecteur bestrijdt deze verklaring volledig. Ten eerste komt de stempel niet overeen met de gebruikelijke werkwijze van de Belastingdienst. Ten tweede mist het document essentiële elementen zoals een datum en handtekening van de ontvanger. Tot slot kan de belastingplichtige het originele document niet meer tonen. Opmerkelijk verloop van het dossier Het dossier kent een opmerkelijk verloop. Op 26 juli 2012 vindt telefonisch overleg plaats tussen de inspecteur en de intermediair van belanghebbende. Daarbij wordt volgens de vastlegging het bezwaar ingetrokken. Vervolgens duurt het tot 19 oktober 2022 – tien jaar later – voordat de inspecteur beslist dat geen reden bestaat voor ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag. Na verdere correspondentie komen partijen tot de conclusie dat de bezwaarprocedure in 2012 niet rechtsgeldig is beëindigd. Daarom komen ze overeen dat het bezwaar alsnog beoordeeld moet worden. Opvallend genoeg maakt belanghebbende pas tijdens het hoorgesprek op 23 juni 2023 voor het eerst melding van het eerder ingediende bezwaarschrift van 15 juni 2012. Bezwaar te laat De rechtbank oordeelt helder: het bezwaarschrift is te laat ingediend en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Ze accepteert de argumenten van de belastingplichtige niet en benadrukt dat de bewijslast voor tijdige indiening bij hem ligt. Bovendien vormt het ontbreken van professionele rechtshulp volgens de rechtbank geen geldige reden om af te wijken van de wettelijke termijn. Geen soepelere benadering bij termijnoverschrijdingen Daarnaast doet belanghebbende nog een beroep op de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven. Widdershoven pleit voor een soepelere benadering bij termijnoverschrijdingen van minder dan een week. De rechtbank wijst echter op recente uitspraken van de Hoge Raad (19 april 2024) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (30 januari 2024). Deze instanties nemen de soepelere benadering niet over. De rechtbank concludeert daarom dat de enkele omstandigheid dat de overschrijding minder dan een week bedraagt, de overschrijding niet verschoonbaar maakt. Belang van tijdige indiening Deze uitspraak bevestigt dat termijnen in belastingzaken cruciaal zijn en strikt worden gehandhaafd. Als belastingplichtige moet u daarom alert zijn op de bezwaartermijnen die gelden na ontvangst van een aanslag of beschikking. Elke dag telt en een gemiste termijn betekent vaak het einde van uw mogelijkheden tot bezwaar. Zorg dus voor tijdige indiening en bewaar altijd bewijs van verzending of indiening, zoals een aangetekend verzendbewijs of een ontvangstbevestiging met datum en handtekening. Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant| jurisprudentie| ECLI:NL:RBZWB:2025:1621 | 19-03-2025